Het sprookje
Wanneer een koning en een koningin na vele jaren eindelijk een kind krijgen, geven zij vol vreugde een groot feest, waarbij alle toverfeeën uitnodigt worden, op één na. Er zijn slechts twaalf gouden borden. Daarom ontvangt de dertiende, de slechte fee, geen uitnodiging.
Elke fee, zegent het prinsesje: de ene geeft haar schoonheid, de andere wijsheid, reinheid enzovoort. Wanneer de 11de fee aan de beurt is, zwaait met veel geweld de deur open en zweeft de dertiende, de boze fee, vol ornaat binnen. Ook zij brengt haar zegen over aan het princesje. Ze loopt naar de wieg en voorspelt dat het kind op haar zestiende zal sterven. Ze zal zich aan een spinnewiel prikken en doodbloeden. Daarop verdwijnt zij weer.
Iedereen is met verstomming en angst geslagen en allen blijven diep verslagen en bedroefd achter. Gelukkig is er de 12de fee, die haar gave en zegen nog mag schenken. Ze komt naar voren en zegt dat zij de vloek van de boze fee weliswaar niet ongedaan kan maken, doch deze kan verzachten. Het prinsesje zal ipv te sterven in een slaap van 100 jaar vallen, waarna een schone prins haar weer tot leven zal wekken. Ook laat zij alle inwoners van het kasteel mee in slaap vallen.
De koning doet er alles aan om de vloek te voorkomen en laat en bevel rondgaan om alle spinnewielen in het gehele rijk te vernietigen. Het meisje groeit op en alle goede gaven van de feeën worden één na één zichtbaar, zij wordt steeds mooier en deugdzamer.
Dan komt het moment van haar zestiende verjaardag. Ze werft alleen door het paleis en ontdekt een deur die zij nooit eerder had gezien. Zij opent die en ziet een wenteltrap die naar boven in een toren voert. Doornroosje loopt de trap op en ziet daar een stokoude vrouw aan aan spinnewiel die er zit te spinnen.
Het prinsesje is volledig gefascineerd van het nog nooit geziene spinnewiel. Nieuwsgierig stapt ze op het wiel af, reikt naar de top van de spoel, prikt zich en valt in een diepe slaap, net zoals de rest van het paleis. Om het paleis groeit een steeds dichter, ondoordringbare doornenhaag waar niemand kan doordringen; ieder die het probeert blijft halverwege steken.
Als de 100 jaar verstreken zijn, is er een jonge moedige prins, die over de schone slaapster en het mysterieuze paleis in het bos hoort en hij besluit zijn kans te wagen. Met zijn zwaard baant hij zich een weg door de doornen. Tenslotte bereikt hij het kasteel en vind er iedereen in slaap. Wanneer hij doornroosje ontdekt, is hij meteen in de ban van haar schoonheid. Als betoverd buigt hij zich voorover om haar nederig op haar lippen te kussen. Hierop ontwaakt Doornroosje en met haar alle anderen. Zij krijgt de prins ook lief en het huwelijk volgt in alle vrolijkheid en geluk.
Een symbolische duiding van het sprookje
Doornroosje symboliseert de ziel, die puur en met vele gaven op aarde komt. Dan start de zoektocht om haar weg door de moeilijke verwarrende wereld te vinden. Aanvankelijk wordt ze gezegend met elke goddelijke zegen die de ziel nodig heeft om het leven op aarde te kunnen doorstaan om het innerlijke doel te kunnen bereiken.
Alleen de dertiende, de boze fee, brengt problemen. De 13de fee, staat voor het ego of de menselijke persoonlijkheid. Op 16 jaar staat het kind op de drempel van volwassenheid. De onbevangenheid en zuiverheid van het kind is al helemaal door het ego “vergiftigd” waardoor het contact met de ziel verloren gegaan is. De mens verwordt tot een slapend wezen, want zonder het contact met de ziel zijn er enkel oordelen en verwachtingen die zich als doornen rond het kasteel heen slingeren. De slapende mens, gaat in overlevingsmodus met een focus op “zelf”bescherming en poogt zich te beschermen tegen afwijzing en pijn. De aura wordt letterlijk met doornen omgeven, zodat niemand te dicht kan komen.
Het spinnewiel, staat symbool voor de vele draden die het leven spint, waarlangs de ziel haar weg door het leven gaat. De mens komt steeds sterker in de macht van zijn ego, zodat langzamerhand zijn ziel en vreugde, het diepste van zijn wezen, in slaap valt, onbewust van zichzelf en zijn eigen schoonheid en kracht.
Wanneer de mens innerlijk slaapt, innerlijk niet van schoonheid vervuld is, weerkaatst hij dat ook naar buiten, zodat ook zijn hele omgeving levenloos wordt en alle schoonheid en inspiratie mist. De mens, al is hij nog zo uitgeslapen en op zijn voordeel bedacht en al weet hij nog zoveel van het leven te verkrijgen, gaat als een slaapwandelaar onbewust en zonder innerlijke vreugde en realisatie door het leven.
De mens die innerlijk als dood is, wordt stekelig, onvriendelijk, zit in het verweer en wordt moeilijker toegankelijk voor hen die toenadering tot hem zoeken. Vandaar de doornenhaag, die steeds dikker wordt, zodat ieder die tot de ziel wil naderen er in blijft steken.
Dan komt het grote ogenblik van de verlossing. Wanneer je vrij van angst wordt schep je een kans op wedergeboorte. Je ziel nog wit (onbevlekt en onbevangen is) kan de ridder (daadkracht) op het witte paard (kracht van zuiverheid) door de doornen heen loodsen. De ridder op het witte paard, leeft in volle acceptatie en als je doornen accepteert, wijken ze als vanzelf, omdat liefde alle hindernissen overwint. Uiterlijke hinderpalen zijn illusies van de geest, geschapen uit angst. De ridder die de kracht van de zuivere ziel berijdt, is open, nieuwsgierig, ontvankelijk en daardoor onaantastbaar. De kus van deze ridder kan de ziel terug laten ontwaken, waarop verwondering zal plaatsvinden. Een wat is er gebeurt? Verwonderen, is het eerste teken van het bewustworden van de ziel. En dan tenslotte volgt het huwelijk, het in balans brengen van het mannelijke en het vrouwelijke, van de ziel en het ego, de versmelting tot 1 hart. Zo bereikt men het hoogste wat men kan bereiken op aarde, nl de éénwording.
Geef een reactie