Er eens een koning en een koningin met drie beeldschone dochters. De koning die wel wat jaloers was, riep op een dag de meisjes bij zich en vroeg hen te tonen, hoe graag zij hun vader wel zagen. Ze kregen twee dagen bedenktijd.

De twee dagen waren verlopen, en tijdens het koffie-uurtje kwamen de meisjes één voor één met antwoorden op de gestelde vraag. De koning zat wat zenuwachtig op zijn troon en stelde hen elk dezelfde vraag: “Hoe graag zie jij je vader?”

Gerlindis, de oudste trad naar voor en antwoordde: “Oh mijn doorluchtige vader, toen ik vanmorgen in mijn juwelendoosje keek en al die prachtige sierraden zag liggen, bezet met parels en diamanten, en al die gouden ringen met briljanten, robijnen en smaragden, dan dacht ik; deze zijn wel heel kostbaar en duur en ze betekenen veel voor mij, maar mijn vader zie ik tien keer liever.” Het gezicht van de koning glunderde. “Goed zo, ” zei de koning, “vanaf nu mag je met een prins trouwen.”

Flavia, de tweede dochter kwam naar voor, en antwoordde op dezelfde vraag van de koning: “Mijn allerliefste vader, jou zie ik nog liever dan heel mijn kleerkast met wel meer dan honderd dure baljurken.” De koning keek blij: Wat was dat lief van zijn Lieve dochter Flavia.

Wat schuchter en verlegen kwam Adelheid, de jongste en de mooiste dochter van de koning naar voor en zei: “O…mijn lieve vader. Twee dagen en twee nachten heb ik nagedacht, maar ik kan geen woorden vinden om jou te vertellen hoe graag ik je zie. En toen ik vanmorgen bij het ontbijt mijn zachtgekookt eitje pelde, greep ik daarna naar het gouden zoutvaatje; En ik wist het opeens. Lieve Vader, ik zie je zo graag als al het zout van heel de wereld.

“Wat?” snauwde de koning: “Mij even graag zien als gewoon ordinair keukenzout. Dat is pas gemeen en ondankbaar voor alles wat je moeder en ik reeds voor je gedaan hebben. Je bent de brutaliteit zelf! Daarvoor zul je boeten meisje. Vanaf nu ben je mijn dochter niet meer, en ik veroordeel je om vanaf nu het hele land door te trekken, in een zwart kleed van een boerenmeid, en je zult je hele lange tocht van twintig jaar een zak zout op je rug sleuren van wel tien kilogram. En iedereen die je tegenkomt, mag jou verwijten, uitlachen en uitschelden. Het meisje wilde nog iets verduidelijken, maar de koning draaide zijn hoofd, en deed teken naar de wachters; die haar tot buiten het kasteel sleurden, haar een zwarte jurk in haar handen duwden en een zak van tien kilogram zout op haar schouders legden.

Met roodgeweende ogen stapte het meisje dagen en dagen, weken en maanden door het land.

En overal waar ze kwam, waren de mensen onvriendelijk tegen haar. Ze lachten haar uit, riepen de gemeenste woorden en kwajongens gooiden zelfs met slijk naar haar.

Er ging een paar jaar voorbij, tot op een dag de koning zich boos maakte omdat het eten weer al zo weinig smaak had. Hij ontbood de chef-kok en vroeg hem hoe het kwam, dat het eten niet meer zo goed smaakte als vroeger.
“Helaas Sire” zij de kok terwijl hij zenuwachtig in zijn handen wreef: “Helaas, er is in heel het land geen korreltje zout nog te krijgen. En omdat onze zoutvoorraad stilaan aan het verminderen is gebruik ik steeds minder zout in het eten. Vanaf volgende week hebben we geen zout meer, dan eten we allen zoutloos. En zo gebeurde het: De week nadien was al het eten bijna zonder smaak. Zelfs de grootste banketten op het paleis waren smaakloos en de mensen lieten hun volle borden staan. Iedereen keek sip, iedereen vermagerde, iedereen zag bleek. Nergens was er nog vreugde in het land. De koning at niet meer, en werd stilaan ziek en zwak.

Op een koude winteravond kwamen klopte er iemand aan de deur van het kasteel. Het was een arm bleek boeren¬meisje die bedelde om een stuk brood. De wachter die de poort opende herkende haar meteen. Dat was Adelheid!
“Ik heb gehoord dat vader ziek is en nood heeft aan zout” zei ze wat verlegen. Hier ik draag nog altijd de zware zak zout op mijn rug, die vader mij een paar jaar geleden als straf heeft meegegeven. Adelheid werd naar de troonzaal gebracht tot bij de koning. Hij herkende haar niet meer.
Zijn beeldschone Adelheid zag er nu uit als een graatmager, koud verkleumd schuchter meisje. Alleen herkende hij haar mooie diepblauwe ogen. “Ik breng je het zout terug, die je nu zo nodig hebt, vader” stamelde ze. En haalde de zware zak zout van haar schouder. “Toen ik in het land hoorde dat je ziek en zwak was, door gebrek aan zout, heb ik dagen en nachten gestapt, over bergen en door dalen om hier zo vlug mogelijk dat zout te kunnen geven.” “Zou……!!!! Riep de koning, “Zout….We hebben weer zout…….!!! Nu ken ik eindelijk de waarde en de kracht van het zout.”

“Adelheid, wat was ik toch dom, dat ik de grote waarde van het zout niet inzag toen je mij vertelde dat je mij zo graag zag als al het zout op aarde. Adelheid, wat ben jij toch een verstandige meid.” Hij omhelsde haar, samen met de koningin, en hield een groot feestmaal, met zout in de gerechten.
Iedereen mocht ervan eten en meevieren. En alle mensen uit het land werden weer blij en gelukkig, want er was weer zout in het land. En aan tafel, met een glas rode wijn in de hand, verklaarde de koning dat Adelheid later de koningin van het land zou worden. De zoutkoningin.

* * * * *

De zoutkoningin is een mondeling overgeleverd sprookje uit de Joodse traditie. Het symboliseert dat de waarde vaak in de kleinste dagdagelijkse dingen zit, die men zo gewoon vind dat de waarde niet meer gezien wordt.